Gedicht 1
Als eerste gedicht ben ik op zoek gegaan naar een werkje van Annie M.G. Schmidt omdat dit vroeger mijn grote idool was. Thuis hadden we talloze boekjes van haar en hierdoor was/ben ik dan ook een grote fan van haar gedichten.
Aan een klein meisje
Dit is het land, waar grote mensen wonen. A
Je hoeft er nog niet in: het is er boos. B
Er zijn geen feeën meer, er zijn hormonen, A
en altijd is er weer wat anders loos. B
En in dit land zijn alle avonturen C
hetzelfde, van een man en van een vrouw. D
En achter elke muur zijn and're muren C
en nooit een eenhoorn, of een bietebauw. D
En alle dingen hebben hier twee kanten E
en alle teddyberen zijn hier dood. F
en boze stukken staat in boze kranten E
en dat doen boze mannen voor hun brood. F
Een bos is hier alleen maar een boel bomen A
en soldaten zijn hier meer van tin. G
Dit is het land waar grote mensen wonen... A
Wees maar niet bang. Je hoeft er nog niet in. G
Annie M.G. Schmidt
Uit: En wat dan nog? 1950
Analyse:
Inhoud:
Annie M.G. Schmidt richt dit gedicht naar een jong meisje, wie ze wilt waarschuwen voor de grote, volwassen wereld. Ze wilt het meisje duidelijk maken dat de wereld waarin ze nu leeft, weldra zal veranderen naar een veel serieuzere maar misschien ook wel sombere wereld. De fantasie dat deze wereld kent zal plaats maken voor echte, kwade, saaie dingen. De volta ligt volgens mijn bij de laatste regel. De schrijfster is heel gedicht bezig met het kleine meisje bang te maken maar op het einde van het gedicht zegt ze dan toch dat het meisje dit niet moet zijn. Dit vind ik erg tegenstrijdig met de rest van het gedicht.
Het mooie aan dit gedicht zit voor mij in de simpelheid van de zinnen. De schrijfster gebruikt duidelijk en eenvoudige taal zodat het jonge meisje de boodschap zeker snapt. Het lezen van het gedicht gaat hierdoor haast vanzelf.
Vorming:
Rijm:
Als we ons enkel en alleen focussen op het rijmschema, dan zien we al snel dat we te maken hebben met een eindrijm. Buiten een eindrijm vinden we geen andere soorten rijm meer terug.
"en boze stukken staan in boze kranten."
Dit is een personificatie van de woorden stukken en kranten omdat deze in de realiteit niet boos kunnen zijn. Ze krijgen dus een menselijke eigenschap toegewezen.
Gedicht 2
Voor mijn tweede gedicht heb ik gekozen voor een werk dat al een hele lange tijd in onze studeerkamer hangt. Een gedicht dat ik al vanaf het begin prachtig vind! Dus ik wil van deze blog gebruik maken om dit gedicht eens te analyseren.
Voor een dag van morgen
Wanneer ik morgen doodga, A
vertel dan aan de bomen B
hoeveel ik van je hield. C
Vertel het aan de wind D
die in de bomen klimt E
of uit de takken valt, F
hoeveel ik van je hield. C
Vertel het aan kind D
dat jong genoeg is om het te begrijpen. G
Vertel het aan een dier, H
misschien alleen door het aan te kijken. I
Vertel het aan de huizen van steen, J
vertel het aan de stad K
hoe lief ik je had. K
Maar zeg het aan geen mens, L
ze zouden je niet geloven. M
Ze zouden niet willen geloven dat K
alleen maar een man N
alleen maar een vrouw O
dat een mens een mens zo liefhad K
als ik jou. P
Hand Andreus
Uit: Al ben ik een reiziger
Uitgeverij Holland 1959
Analyse:
Inhoud:
Persoonlijk vind ik dat de boodschap van dit bericht vrij duidelijk is. Het gaat over een man ( vermoedelijk de schrijver zelf. ) dat zijn liefde voor iemand anders duidelijk probeert te maken. De wind, bomen, huizen, kinderen,... Iedereen mag volgens de schrijver zijn liefde voor zijn partner weten. Iedereen mag weten hoeveel hij van haar/hem hield. Iedereen buiten een mens. Zijn liefde was zo mooi en puur dat een mens dit niet zou begrijpen en accepteren. Volgens de schrijver is het onbestaand dat een mens ooit al zo'n een liefde heeft beleefd zoals zijn liefde. Hier zit dan ook al direct de volta van het gedicht verscholen. Het feit dat hij zegt dat geen mens het mag weten, staat erg in contrast met de eerste verzen van zijn gedicht waarin hij zegt dat juist iedereen mag meegenieten van zijn liefde, dat iedereen het zal begrijpen.
Vorming:
Rijm:
Als we kijken naar het rijm, dan wordt het al snel duidelijk dat er in dit gedicht geen rijm verwerkt zit. Zowel geen eindrijm, binnenrijm als halfrijm ( dus ook geen asssonantie of acconsonantie ).
Ook is er geen sprake van een alliteratie.
Beeldspraak:
Op zich wordt er weinig gebruik gemaakt van beeldspraak in dit gedicht. Als ik dan toch een beeldspraak zou moeten aanduiden, dan zou ik het volgende gebruiken:
Vertel het aan de wind,
die in de bomen klimt
of uit de takken valt.
of uit de takken valt.
Dit kleine stukje was opvallend omdat de wind hier wordt voorgesteld als een persoon dat in een boom klimt, of er uitvalt. Hierdoor vallen de verzen onder een personificatie van de wind.
Rest:
Bij een verdere analyse wordt het duidelijk dat er geen stijlfiguren aan te duiden zijn.
Bij een verdere analyse wordt het duidelijk dat er geen stijlfiguren aan te duiden zijn.
Wat ontzettend opvallend, dit zijn mijn 2 favoriete gedichten. Prachtig!
BeantwoordenVerwijderen